Over deze module
In deze module ga je computational thinking inzetten om werkwoordvervoeging in de VERLEDEN TIJD uit te leggen.
Lesverloop
Introductie:
Laat het uitlegfilmpje over algoritmes zien via de digibordtool. Weten ze nu weer wat een Algoritme is? Vraag aan de leerlingen of ze nog weten hoe het ook al weer zat met het algoritme van de spellingscontrole (les werkwoordspelling tegenwoordige tijd). De leerlingen hadden toen zelf het algoritme achterhaald dat bij werkwoordspelling tegenwoordige tijd hoort.
Vertel de leerlingen dat jullie nu het algoritme gaan uitbreiden naar de verleden tijd.
Kern:
Zet een aantal hele werkwoorden (infinitief) op het bord. Begin bij de woorden ‘programmeren’ en ‘veranderen’ en vul die aan met andere (liefst zwakke) werkwoorden als ‘klikken’, ‘scrollen’, ‘vegen’, ‘surfen’. Eventueel kun je ook de woorden ‘swipen’, ‘liken’ en ’typen’ gebruiken voor extra uitdaging. Uiteraard kun je ook niet-computergerelateerde woorden gebruiken als ‘maken’, ‘werken’, ‘likken’, ‘kappen’ en ‘naaien’.
Herhaal het algoritme van de tegenwoordige tijd en vervoeg zo klassikaal 1 of 2 woorden. Bij voorkeur een woord dat in de verleden tijd de uitgang ‘~te’ én een woord dat de uitgang ‘~de’ krijgt.
Laat de leerlingen nu ontdekken wat de bijbehorende regel is. Mogelijk moet je zelf nog verdiepende vragen stellen om ook de kofschip regel aan het licht te brengen. Laat de leerlingen de letters van het kofschip zoveel mogelijk zelf ontdekken door werkwoorden als voorbeeld te geven waaruit ze die kunnen herleiden.
Nadat de leerlingen de regel hebben gedefinieerd, stel je de vraag of dit nu voor alle woorden geldt. Geef eventueel een aantal sterke werkwoorden als voorbeeld voor de leerlingen om te vervoegen. Zo kunnen de leerlingen het algoritme uitbreiden met de woorden die klankverandering hebben.
Geef de leerlingen een nieuwe lege flowchart verleden tijd en laat ze zelf de regel/het algoritme invullen.
Begeleide inoefening:
Laat de leerlingen nu zelf de flowchart inzetten om werkwoorden te vervoegen. Schrijf een aantal (hele) werkwoorden op het bord die ze daarvoor kunnen gebruiken. Zorg daarbij voor een mix aan sterke en zwakke werkwoorden, maar hier kunnen ook de (computer)woorden ‘swipen’, ‘liken’ en ’typen’ voor extra uitdaging zorgen. Let er daarbij wel op dat de vevoeging bij ‘liken’ en ‘swipen’ anders is dan bij ’typen’.
Afsluiting:
De leerlingen weten nu hoe een spellingscontrole weet hoe het moet. Kunnen ze zelf ook de fouten uit een tekst halen? Geef de leerlingen de tekst uit de bijlage ‘oefenzinnen VT’ en laat ze het maar eens proberen. Laat ze eerst met ene rood potlood een zigzaglijntje onder de foute woorden zetten (alle persoonsvormen). Kunnen ze er ook achter schrijven hoe het wél moet?